De ware Loire

Kastelen met een ziel en dorpen met een hart, wie de platgetreden paden langs de Loire verlaat, ontdekt een heel ander gezicht. Al zijn ze natuurlijk nooit helemaal uit beeld, de pronkerige peperbustorentjes en statige schoorstenen van de beroemde châteaux.

Tekst & foto's: Kris Van der Stockt

Dat Frankrijk grossiert in kastelen, weet het kleinste kind. Nergens vind je meer en fraaier exemplaren als in het benedendal van de Loire. De smalle strook van Sully-sur-Loire tot Chalonnes, meteen een vijfde van Frankrijks langste rivier, staat als ‘Dal der Koningen’ terecht op de Unesco-lijst.

Geen koningsmaal op ons bord wanneer we na een dagje departementswegen een tafeltje zoeken in Brasserie de la Poste. Is de biefstuk niet te kauwen, des te vlotter schuiven we nog een nachtelijke wandeling in Montargis onder onze voeten. De meer dan honderd bruggetjes en passerelles over de kanalen en vertakkingen van de Loing leveren hier en daar betoverende beelden op. Het Venetië van de Gâtinais (zo heet de streek tussen de Seine en de Loire) staat met zijn canal de Briare trouwens met één been in de Loire.

De N7 leidt dan ook recht op doel de volgende ochtend. Het zonnetje schijnt, de Duc blinkt en een half uur later al maken we kennis met de kwieke Laure Bommelaer, kasteelvrouwe van La Bussière.


Het kasteel waar ze als kind haar jeugd doorbracht, zou het eerste Loire-kasteel zijn dat men op zijn weg vindt als men uit het noorden komt. Die weg is de Route Nationale 7 (RN7), de iconische weg waarop menig Parijzenaar met zijn 2CV op betaalde vakantie trok naar het zuiden … totdat de Autoroute du Soleil de fakkel overnam.

Ik zit nog met mijn gedachten bij de N7 en half gesmede plannen om deze bijzondere weg eens van Parijs tot Menton uit te rijden, wanneer de gids ons meeneemt naar haar ‘jardin remarquable’, een ommuurde moestuin waar vergeten groenten, aromatische planten en sappig fruit op de meest natuurlijke wijze worden gekweekt. Samen met het Franse landschapspark en het bakstenen kasteel dat zich weerspiegelt in de vijver bezit het domein uit de 17e eeuw zowat alles wat de 20.000 jaarlijkse bezoekers zich wensen.

Hadden we nog nooit gehoord van La Bussière, van Briare weten we ondertussen dat het iets heeft met een kanaal. In dezelfde periode als dat Gustave zijn Eiffeltoren in Parijs opzette, bouwde hij in Briare een gietijzeren kanaalbrug, een soort aquaduct waarlangs de schepen gemakkelijk de Loire konden oversteken van het ene kanaal naar het andere. Een sterk staaltje technisch vernuft en zowaar een uniek overblijfsel uit de maritieme geschiedenis!


Wie eveneens geschiedenis heeft geschreven, is een zekere mijnheer Bapterosses, die er in het begin van de 20e eeuw een fabriek van porseleinen knopen begon. Dat legde de brave man geen windeieren en nu nog vindt het email en mozaïek van Briare overal zijn weg in de wereld. De fabriek draait nog altijd en het bijhorend museum in de vroegere patroonswoning is zowaar een ontdekking.


Van blinkende knopen en geglazuurde steentjes naar beschilderd aardewerk is helemaal niet ver. Vijftien kilometer in het geval van Gien, dat ons in zijn tweehonderd jaar oude faiencefabriek de wereld van het eetservies en aanverwant porselein laat zien. Breekbare schoonheid die wel degelijk haar prijs heeft, zeker als je weet dat 10% van de productie nog altijd met de hand beschilderd is. In Gien krijgen we ook voor het eerst de Loire te zien. Het beeld dat we schieten is meteen een voltreffer, want de brede rivier vormt er met de middeleeuwse brug en het oudste van de Loire-kastelen de volmaakte drievuldigheid.


De dag zit erop als we in Sully-sur-Loire arriveren. Het ‘meest lieflijke kasteel’, aldus de jonge Voltaire die er in ballingschap een amoureuze escapade beleefde, toont zich van zijn mooiste kant in het warme zonlicht. Ondanks de vele verbouwingen heeft het kasteel zijn defensieve karakter als oostelijke bewaker van de Loire-vallei weten te behouden. Bovendien genieten we twee keer, zoals het kasteel zich dubbel plooit in de slotgracht. Wat verder zien we een bever nog net voor het licht uitgaat zijn dam aan de Loire-oever inspecteren. Een genoeglijk moment dat we lekker verderzetten in het kleine dorpsrestaurant ‘Entre Loire et Sologne’.


Sully-sur-Loire zet ook de deur wagenwijd open naar de Sologne, een 5000 km² groot natuurgebied tussen de Loire in het noorden en de Cher in het zuiden. De bossen en vijvers van de Sologne zijn niet alleen voor wandelaars en hengelaars een paradijs. Het voormalige jachtterrein van de Franse koningen wordt doorsneden door kleine wegen, waarop het heerlijk prutten is. Van de meer dan drieduizend vijvers pikken we er met die van Beaumont de mooiste uit. Even laten we ons in een uitkijkpost verleiden tot wat vogelspotten. Een visarend krijgen we niet te zien, wel een kiekendief en een fuut.


In Tour-en-Sologne komen we dicht in de buurt van Chambord. Toch zjin we niet gekomen voor het grootste en meest bezochte kasteel van de Loire. In tegenstelling tot het beroemde renaissancekasteel van Frans I is dat van Villesavin nog altijd bewoond. Ook hier krijgen we een persoonlijke rondleiding in en rond het kasteel. Dat blijkt te zijn gebouwd als ‘controlepost’ ten tijde van de grote werken aan het naburige Chambord. Kastelen bouwen en daarna ze onderhouden kost handenvol geld. De huidige kasteelheren werken zich dan ook uit de naad om de ene restauratie na de andere te bekostigen. Ook dat is de andere kant van de Loire!


Hetzelfde verhaal in het kasteel van Beauregard de volgende dag. Dat geniet inderdaad zoals de naam het zegt van een schitterend uitzicht. Binnenin geeft het kasteel met zijn rijkelijk gemeubileerde kamers het beste van zichzelf. Een Loire-kasteel dat gerust zijn mannetje staat naast de grote publiekstrekkers in de vallei. De twintigduizend bezoekers die de familie du Pavillon over de delften vloer krijgt, komen vooral voor de 17e-eeuwse portrettengalerij van illustere personen. Meer dan driehonderd ‘selfies’ voeren je terug naar drie eeuwen glorieuze geschiedenis. Een introductie die van pas kan komen voor wie zich wil onderdompelen in een vol kastelenbad.


Dat zijn we niet direct van plan, wel lusten we graag een glaasje crémant in de Caves Monmousseau. Helaas zijn we de tijd uit het oog verloren, zodat we de degustatie aan onze neus zien voorbijgaan. Nochtans trekken hun mousserende wijntjes heel wat volk, al heeft dat ook te maken met de kilometerslange kelders waarin het erfgoed van de Loire in het licht wordt gezet. Wat men hier in de tufstenen rotsen naar boven haalde, diende verderop als bouwsteen voor de kastelen.

Met de stoere burcht van Montrichard in onze spiegel haasten we ons plichtsbewust verder. Een kwartier later staan we weer stil: het kasteel van Montpoupon ligt in de perfecte bocht voor een actiefoto met de Duc. Het renaissancekasteel is om van te snoepen. Bezoeken doen we het echter niet. Dat getuigt van weinig respect, want alle kamers zijn mooi aangekleed. Poppen ga je er niet vinden (de naam komt van de vroegmiddeleewse familie die de heuvel aanwees), jachtattributen des te meer.

 
Montrésor is een schat van een dorp dat elk schuldgevoel meteen van tafel veegt. Centimetergrote libellen aan de oeverkant stellen de reflex van onze oude Olympus danig op de proef. Enkele meters verder trekt jeugdig testosteron met blanke bast alle aandacht door vrolijk in de Indrois te plonzen. Een puur en onbedorven tafereel dat teder en zacht ons Frans hart streelt.


Dat doet ook het rozendorp Chédigny, maar dan bij de neus van mevrouw. In 1998 had de toenmalige burgemeester het niet eens zo gekke idee om de auto’s uit zijn dorp te bannen. Rozelaars en niks anders zouden het straatbeeld uitmaken. Ondertussen is het ganse dorp op de kar gesprongen en hebben de inwoners er één reusachtige rozentuin van gemaakt. De bloemrijke Franse ‘Villages Fleuris’ kennen we allemaal, maar dat Chédigny het enige Franse dorp is met het label van ‘jardin remarquable’, wisten we niet. We hebben geluk, want net als we er zijn maakt het dorp zich op voor het jaarlijkse rozenfestival. Het gonst er dan ook van de bedrijvigheid. Iets wat we op ons gemak vanop een terrasje in de parochietuin gadeslaan.


De tien ezels van Cathia balken erop los als we de Multistrada enthousiast haar erf opjagen. Toch zit er een ezeltocht niet meer in voor vandaag. Daar zijn we niet echt rouwig om, want de hapjes bij het glaasje bubbels laten het beste vermoeden voor wat nog op tafel komt. Gewoon genieten in het groen, dat is alles wat je hier op dit bijzonder plekje aan de Indre wil doen!

Na een hartig afscheid en de plechtige belofte dat we ooit terugkomen, gaan we in Chambourg-sur-Indre resoluut voor de D17. We weten dat die ons rustig langs de Indre zal voeren. Heel wat luidruchtiger gaat het eraan toe in het middeleeuwse kamp hoog boven Montbazon. Ik krijg er meteen een maliënkolder aangetrokken om in de schaduw van Frankrijks oudste donjon mijn sporen te verdienen als ridder van de Zwarte Valk. Motorrijders zijn het echter gewend om een helm te dragen. Bovendien zwaai ik zo driest het slagzwaard rond, dat de gekostumeerde nazaten van de bloeddorstige Fulco me prompt een gecertifieerd diploma in de hand stoppen.


Een ludiek intermezzo dat ons ei zo na onze afspraak in Montsoreau kost. Dat behoort net als Montrésor tot het selecte gezelschap van allermooiste Loire-dorpen. Precies waar de Vienne in de Loire stroomt, staat het renaissancekasteel van Montsoreau met zijn voeten in de bedding. De trekschuit die ons al tafelend meeneemt op een mini-cruise is de Amarante, een typische platbodem van de Loire. Vanop het water is alles nog net iets mooier, zeker met een wit wijntje en een al even streekgebonden champignonspecialiteit, de fameuze galipette, aan de mond.


In Fontevraud hebben we al een tijd de regio Centre-Val de Loire ingeruild voor de Atlantische Pays de la Loire. Het hart van de regio klopt in het oude graafschap Anjou, dat onder Hendrik II van Engeland zijn grootste uitbreiding kende. Zijn graftombe en die van zijn vrouw Eleonora van Aquitanië en hun zoon Richard Leeuwenhart zijn wonder boven wonder aan de vernielzucht van de Franse Revolutie ontsnapt. Tot 1789 vormden de kloostergebouwen, waar zowel monniken als nonnen leefden, de grootste en rijkste abdij van het land. De meeste gebouwen zijn misschien iets te opvallend gerestaureerd, maar de romaanse keuken met haar stenen peperbustorens maakt dat ongetwijfeld goed. Net als de kastelen van de Loire staat het monumentale kloostercomplex op de Unesco-lijst sedert 2000.


De zon brandt ongenadig op ons hoofd, beider kelen staan droog, dus komt een gezellig pleintje als de Place des Plantagenêts, pal tegenover de kloosteringang, als geroepen. Ideaal om onze waterhuishouding op peil te houden en wat bij te lezen over de koninklijke abdij en haar beroemde ‘gasten’. Zo vernemen we dat de Engelse Plantagenet-koningen, die tot halverwege de 15e eeuw vaste voet in Frankrijk hadden, spottend werden vernoemd naar het bremtakje (planta genesta) dat hun stamvader altijd op zijn helm droeg. Geschiedenis kan ook boeiend zijn!

De Loire is en blijft onze leidraad, dus volgen we haar stroomafwaarts tot in Saumur. We nemen er gauw een foto van het vermaarde kasteel hoog boven de stad. Er wacht ons immers nog een bezoek aan het troglodietendorp van Rochemenier.


Holwoningen zijn onlosmakelijk verbonden met de Loire, maar de grootste concentratie vind je toch in de Saumurois. Onder de grond of in de uitgegraven heuvels, het maakt niet uit, in de loop der tijden heeft men dankbaar gebruik gemaakt van de krijtgroeven van weleer. Het is inderdaad eens wat anders om te eten en te slapen in een grottencomplex als dat van Rocaminori.


Ook de volgende dag zijn we nog in de ban van oude steengroeven. In Doué-la-Fontaine laten we ons op een spectaculaire wijze 20 miljoen jaar terug in de tijd voeren. Toen maakte het gebied van de Loire deel uit van een tropische zee. Laag na laag vulde de ondiepe zee zich met afgestorven zeedieren, totdat in de 18e eeuw de aldus gevormde schelpkalk massaal werd uitgegraven. In de reusachtige ondergrondse galerijen van Le Mystère des Faluns hebben paddestoelenkwekers ondertussen plaats gemaakt voor nieuwsgierige toeristen, die er op een indrukwekkend klank- en lichtspel worden getrakteerd. Een verbazingwekkende plek en absoluut een bezoek waard.


Geen Anjou zonder Angers. De hoofdstad van het voormalige graafschap en latere hertogdom ligt nochtans niet aan de Loire, wel aan de Maine die enkele kilometers zuidwaarts in de Loire stroomt. Op het hoogste punt van de stad staat het hertogelijk kasteel, waar ooit de wieg stond van de Engelse Plantagenets, de eeuwige rivalen van de Franse Capetingers. Met zijn 17 massieve torens behoort de burcht tot de meest imponerende van de Loire-streek. Nog meer indruk maakt het wandtapijt van de Apocalyps dat er binnen hangt. Ondanks het feit dat er heel wat meters wol verloren gingen, is het 14e-eeuwse tapijt het grootste ter wereld!


Lest best, aldus een oud spreekwoord, en met de vallei van de Loir (jawel, zonder ‘e’) hebben we het beste inderdaad voor het laatst gehouden. Het kleine zusje van de Loire ontspringt in de Perche en stroomt 300 km zuidelijker in de Sarthe, net ten noorden van Angers. Fietsers prijzen al een tijdje dit onontdekt stukje Loire de hemel in. Die feedback krijgen we ook van onze tweewieler.


Hoe leuk het rijden is langs het weelderig groen, er is altijd wel iets te zien. Afstappen is de boodschap, zeker met een kanjer van een kasteel als dat van Bazouges in het vizier. Toch is het vooral de rust die van de streek uitgaat, die ons het meest weet te bekoren.


Daar komt abrupt een einde aan wanneer we La Flèche binnenrijden. Hier kunnen we niet anders dan een bezoek te brengen aan de zoo. Het uitgestrekte dierenpark is dé toeristische topper van de Loir en mag zich volgens de boekjes tot de mooiste dierentuinen van Europa rekenen. Dat is ook zo, maar op een topdag als deze loop je er mekaar voor de voeten. Iets te veel van het goede, al weet men ons te vertellen dat je er ook temidden van de beesten kan overnachten. De unieke lodges zijn niet direct spek voor onze bek, maar ontwaken met een zwemmende ijsbeer voor je raam, het heeft wel iets. De vraag is dan ook enorm, wat betekent dat je ruim een jaar op voorhand dit arrangement moet reserveren.


Alles wat de Loire biedt, heeft de Loir ook, maar dan in het klein. Zo houden de enkele AOC-wijntjes zich moeiteloos staande naast hun grote broer. En met 140 kasteeltjes en manoirs is de streek heus niet slecht bedeeld. Met het kasteel en de tuinen van Le Lude pikken we er zelfs het mooiste exemplaar uit. En wat raad je? Ook hier lopen we de eigenares, gravin zonder kapsones en bezielster van het château, tegen het lijf.


De vallei van de Loir is inderdaad een goed bewaard geheim dat we ongetwijfeld nog wat beter willen leren kennen.


Au revoir et à bientôt !

Praktische informatie

Ligging

Wil je de streek van de Loire-kastelen bezoeken, dan moet je naar het centrum van Frankrijk. Het merendeel van de beroemde (en minder bekende) kastelen behoort tot de regio Centre-Val de Loire. De lieflijke vallei van de Loir maakt deel uit van die andere Loire-regio, de Pays de la Loire.

Oppervlakte

De 280 km van de Loire-vallei die de Unesco op haar Werelderfgoedlijst heeft gezet, beslaat in totaal 800 km².

Inwoners

De 160 gemeenten van de ‘Unesco-Loire’ tellen samen ongeveer 1,2 miljoen inwoners.

Hoogste punt

Signal de la Ronde, 187 m hoog, niet zo ver van het kasteel van Montpoupon (departement Indre-et-Loire).

Klimaat

De Loire heeft de naam de scheiding te vormen tussen het ‘slechte’ weer in het noorden en het ‘mooie’ weer in het zuiden. Klimatologisch behoort het tot de gebieden met een gematigd zeeklimaat, maar dan wel met flink wat zon. De Franse adel wist dus maar al te goed waar ze hun buitenverblijf moesten bouwen! Het milde klimaat heeft van de Loire ook de Tuin van Frankrijk gemaakt. Ontelbaar zijn de vele parken, moestuinen, fruitbomen en wijngaarden langs de Loire.

Onderdak


Meer info 





Geen opmerkingen:

Een reactie posten