Noord-Spanje, helemaal het einde!

Natuurlijk schijnt de zon er uitbundig… als het niet regent. Het groene Spanje ligt echter niet om de hoek, zeker als je naar het einde van de wereld wil! 

Tekst & foto’s: Kris Van der Stockt

Zowel de Triumph als de Honda hebben een grondige checkup achter de rug als onze langverwachte pelgrimstocht aanbreekt. Na een sombere start volgt een zonnig intermezzo in het groene landschap van de Franse Vexin. Een korte maar doortastende onweersbui in Chartres zet al gauw de puntjes op de i. Nattigheid die zich meteen laat voelen in het kruis. Of is het in mijn beurs, want wat ik heb neergeteld voor die modieuze motorbroek is toch niet niks. Dan is mijn compagnon met zijn knalgele oliebroek heel wat beter af. Zelfs zjin spartaans uitgeruste trail bijt zich dapper vast in de staart van mijn tijger. 


Regenen doet het ook de volgende ochtend. Pelgrims behoren blijkbaar af te zien. Toch worden onze gebeden verhoord, wanneer de hemel weer wat kleur bekent. Voorbij Bordeaux schudden we in een ijltempo de meeste wolken van ons af. De D1010 krijgt van ons hiervoor een 10 op 10. Walmende vrachtwagens proberen nog wat roet in het eten te gooien op de bochtige uitlopers van de Pyreneeën, maar dan kondigt zich Pamplona aan, Hemingway’s geliefde stierenstad.

Camino de Santiago 

‘The sun also rises’ in Puente la Reina, onze eindbestemming van de dag. Lokt San Fermín dolgedraaide toeristen naar de stierenfeesten in Pamplona, hier in het dorp is het Sint-Jacob (Sant’ Iago in het Spaans) die nog altijd devote pelgrims over de romaanse brug jaagt. Nog meer dan vandaag zorgde het graf van Jacobus in de middeleeuwen voor een mensenstroom naar wat toen als het einde van de wereld (Finisterre) werd beschouwd. Precies in deze noordwestelijke uithoek van het Iberisch Schiereiland spoelde het stoffelijk overschot van de apostel in een stenen bootje aan. Acht eeuwen lang leidde het verhaal een teruggetrokken bestaan in het rijk der legenden, totdat een kluizenaar het vergeten graf opnieuw ontdekte. Het verhaal had nu een naam en een plaats. De weg naar Santiago de Compostela lag helemaal open…


Het loopt al tegen elven wanneer we het dorpsrestaurant verlaten. Sterren twinkelen veelzeggend boven de camino die hier recht door het dorp loopt. We wandelen nog even naar de oude brug die de koningin van Navarra cadeau deed aan haar onderdanen. In de verte zingt een nachtegaal zijn laatste lied. Dat doet men ook, zij het minder melodieus, in de kamer naast mij.


Geen zoetgevooisd vogelgekwetter maar de scherpe tonen van een wekker roepen me tot de orde. Wie naar Santiago wil, heeft geen tijd te verliezen. Bovendien moeten we voor de Santa María de Eunate enkele kilometers terug. Een vriendelijke boer in jeep gidst ons van Obanos recht naar het romaanse kerkje, dat zich als een heremiet heeft afgezonderd in het landschap. Naar verluidt behoorde het kerkje met zijn achthoekige bogengalerij toe aan de Tempeliers, de christelijke orde die waakte over de veiligheid van de bedevaarders op wat de drukste weg van Europa moet zijn geweest in de 12e eeuw. 


Geschelpte geloofsgenoten houden nog even halt in het op een heuveltop gelegen Cirauqui; zelf rijden we meteen door naar ‘Estella la bella’, het mooie Estella. Vanop de overkant van de río Ega, waar de puente La Cárcel de rivier in één boog overspant, heb je inderdaad het mooiste zicht op de romaanse stad. Nijvere joden en ingeweken Franse ambachtslui speelden verstandig in op de behoeften van de reizende pelgrims en maakten zo van Estella één van de meest welvarende steden langs de Sint-Jacobsweg. Ook nu heerst er een drukte van jewelste, zodat we het er sneller dan verwacht voor bekeken houden.


Wijn, zout en koekjes

Zowel Logroño als Burgos dat we nog kennen van een vorig avontuur laten we aan de pelgrim over. De NA132A heeft voor ons een rustiger ritje langs de río Ega in petto. Toch wordt het in Laguardia opnieuw zoeken naar een plekje. Je geraakt er dan ook niet zo maar binnen, want massieve muren omgorden nog altijd het heuvelstadje. Deze werden in de 13e eeuw op last van Navarra opgetrokken om grote buur Castilië in de gaten te houden. Vandaag de dag bewaakt het vooral de crianzas en reservas van het lekkere vocht dat er ligt opgeslagen. 


Wijngaarden en bodega’s genoeg in het glooiend landschap van de Rioja. Onder de beschutting van de kalktoppen van de Sierra de Cantabria rijpt de tempranillo, Spanje’s nationale druif, onder de beste omstandigheden. De Ebro, ’s lands langste rivier, kronkelt zich in enkele schilderachtige bochten en breekt er de eentonigheid van het in cultuur gebrachte landschap mee. 

Wat later krijgt het landschap opnieuw karakter. In Poza de la Sal hoef je geen Spaans te kennen om te merken dat intensieve zoutwinning duidelijk haar sporen heeft nagelaten. Goud en zilver waren blijkbaar niet de enige bodemschatten die de Romeinen uit Hispania haalden. Genoeg getalmd, tijd voor wat actie. Ik geef meteen de Tiger een flinke por en jaag hem huilend de pas over. Boven op de schrale hoogte word ik door een legertje groene jongens nadrukkelijk teruggefloten. Met geheven arm staan ze me stilzwijgend op te wachten, deze gestroomlijnde nazaten van Don Quijote’s denkbeeldige vijand. Veel beweging komt er echter niet uit - groene energie heet dat dan! - dus blaas ik maar de aftocht… en nog wat meer CO² de lucht in. 


Aguilar de Campóo komt zo wel heel dichtbij. Logeren doen we in het 12e-eeuwse Monasterio Santa María la Real, een gebouw met geschiedenis, zeker mochten de muren van de abdij kunnen spreken. Originaliteit heeft natuurlijk zijn prijs. Zo heeft de zwijgzame kerel die ons incheckt meer weg van een lekenbroeder dan een hotelbediende en is ook de kamer klein en sober. Het bordje naast de deur laat geen twijfel bestaan over de vroegere functie van deze krappe kamerruimte.


Gauw naar buiten dus, waar de zon met een laatste inspanning een rosse gloed borstelt op de hooggelegen burchtruïne. Echt warm is het niet als we naar de Plaza de España met zijin typische arcadenbouw wandelen. Aguilar de Campóo ligt dan ook op 900 m hoogte, op de scheiding van het regenrijk Cantabrisch gebergte in het noorden en de dorre Castiliaanse meseta in het zuiden. Het stadje moet een gouden tijd hebben beleefd in de middeleeuwen, dat lezen we af uit de wapenschilden van de talrijke herenhuizen in het centrum. Vandaag zijn het veeleer koekjes (de productie van galletas is de belangrijkste van Spanje) die de economie doen draaien. Toch zijn het geen droge biscuits maar een paella van de lekkerste soort waarmee we de dag afsluiten. 


Goud en zilver in Hispania 

De zon heeft merkbaar last van een ochtendhumeur, zodat we de toppen van het Cantabrisch gebergte niet te zien krijgen. Wat volgt is een vlak tafellandschap met de blik op oneindig. Genoeg reden om wat tempo te brengen, tot ontzetting van enkele ooievaars langs de weg.


In het levendige vestingstadje Mansilla de las Mulas knopen we opnieuw aan met de pelgrimsroute. Het is markt en dus gezellig druk op de Plaza del Pozo. Hoewel het middeleeuwse stadje met haar hoge 12e-eeuwse muren een verkenning verdient, beperken we ons tot wat mensen kijken achter een koffie. Het is tenslotte vakantie.


Nog geen 20 km verder vallen we in herhaling, deze keer bij een glaasje wijn en wat tapas. Er loopt dan ook heel wat jong volk in León. De stad vierde haar hoogtepunt in de middeleeuwen, hoewel haar naam en blonde muren naar de Romeinen verwijzen die er in 68 na Christus hun legioen, Legio Septima, legerden om de naburige goudmijnen van Las Médulas veilig te stellen. Na de Romeinen volgden de Visigoten en Arabieren, totdat Léon in de 10e eeuw werd uitgeroepen tot hoofdstad van het koninkrijk Asturië. Voeg daar nog eens de pelgrims aan toe die onderweg aan de kassa passeerden en je begrijpt de architectonische rijkdom van de stad. 


Net zoals León ontwikkelde ook Astorga zich uit een legerkamp, pal op de Romeinse Zilverroute. En ook hier zorgde de ligging op de camino voor de nodige voorspoed, die zich weerspiegelt in de gebouwen van het ommuurde stadje. Astorga was ook van in het begin een belangrijke bisschopsstad, wat de Catalaanse architect Gaudí op eigenwijze manier heeft vereeuwigd in zijn bisschoppelijk paleis.


De N6 leidt “recht” naar Ponferrada. Het verkeer in de stad en het klokje op de gps doen me niet langer zoeken naar de Tempeliersburcht en de Vallei der Stilte in de buurt. Voor een keer zullen we mooi op tijd op onze bestemming geraken. Kerselaars en druivenranken laten trouwens het beste vermoeden. Dat is ook zo, wanneer we in het dorpje Canedo de oprit van Prada’s domein oprijden, een soort Falcon Crest dat uitkijkt over de wijngaarden en het omringende landschap van El Bierzo. 


Een droge tostada met sterke koffie, méér krijg ik niet naar binnen na een avondje tafelen. Gewillig laat ik me op de rug van de tijger naar de goudmijnen van Las Médulas voeren. Bovengrondse ontginningen hebben het landschap volledig omgewoeld, waarna de natuur in de loop der eeuwen het zaakje weer heeft overgenomen. De techniek van de Romeinen was simpel en doeltreffend. Vanuit de naburige bergen brachten ze het water via een systeem van kanalen naar tunnels in de rotsen. Daarna lieten ze het boeltje overlopen en wachtten geduldig totdat de wetten van de fysica hun ding deden. Op die manier haalden ze twee eeuwen lang tonnen goud uit de belangrijkste mijn van het Romeinse Rijk. Wat overblijft is een Arizona-decor van afgekalfde bergflanken en scherpe rotspieken.


Naar het einde van de wereld

Eindelijk bollen we het groene Galicië binnen. Van de vier Galicische provincies is Ourense de enige die niet aan zee ligt. Temperaturen kunnen er ondanks het bergachtig karakter tot Andalusisch niveau klimmen, zeker in het kloofdal van de Miño en haar zijrivier de Sil. Na het “gouden” stadje Ourense met z’n Romeinse brug (en overvloed aan verkeerslichten) trek ik de Tiger flink aan de oren. 


In het havenstadje Pontevedra loodst de gps me kordaat naar het kleine Rial. Toch stranden we op een zucht van onze bestemming. Hoe kon ik in hemelsnaam bevroeden dat het ene Rial het andere niet is? Een ongeluk komt trouwens nooit alleen. Net als we onze casa hebben gevonden, trekt alle leven weg uit de versnellingspedaal van de Honda… en het gezicht van mijn vriend. Daar gaat m’n plan voor een lekker vismenu in Combarro. Twee appelsienen - we zijn tenslotte toch in sinaasappelland - en een cola uit Marta’s koelkast leggen het ergste knorren het zwijgen op.


De Honda rijdt als nooit tevoren na een bezoek aan de spoeddienst in Pontevedra. Dat mag ook wel, want de rest van de dag voert ons langs de diep ingesneden kustlijn van Galicië. In Padrón knopen we aan met het prille begin van de Jacobus-legende. Hier liep immers het bootje met het stoffelijk overschot van de apostel vast tegen een steen. Deze laatste wordt nog altijd bewaard in de kerk die er in de loop der tijden overheen werd gebouwd. 

Langs Noia gaat het opnieuw richting zee. In Carnota jaag ik de Tiger het uitgestrekte strand op. Met een lengte van 35 m is het even zoeken om die lange stenen graanschuur op paddestoelpoten voor de lens te krijgen. Hagelwitte zandstranden langs de kleine Ría de Corcubión doen helemaal niet vermoeden dat de gevreesde Dodenkust in aantocht is.


Een strakblauwe Atlantische Oceaan rolt goedgeluimd haar golven uit als we Cabo Fisterra bereiken. In de Oudheid gold de plek als het einde van de (platte) wereld, waar elke dag opnieuw de zon verdween om nadien in het oosten even mysterieus weer op te dagen. Een cirkel van leven en dood die heidenen én christenen tot de verbeelding sprak. Hier staken de pelgrims ook hun plunje in de fik na hun louterende tocht. Wij moeten echter voortmaken…


Resoluut zet ik koers naar Santiago. Hier willen we eerst en vooral de kathedraal zien, de beloning van elke pelgrim die het heeft gehaald. Of de tien pelgrims die het eerst in de stad aankomen nog steeds een gratis maal krijgen in het luxueuze hospice dat Ferdinand en Isabella oprichtten, weet ik niet. In een van restaurantjes vergeven Rúa de Franco mag het echter geen probleem zijn om een betaalbaar dagmenu achter de kiezen te steken, zelfs op een ontieglijk laat uur.


Tegenspoed sterkt het geloof, en dus laat de vermaledijde versnellingspedaal het nog maar eens afweten. Met een gezicht alsof we een dreun hebben gekregen van de botafumeiro, het beroemde reuzenwierookvat dat bij speciale gelegenheden heen en weer wordt geslingerd in de kathedraal, mogen we de volgende ochtend op zoek naar een garage. Van een bezoek in Santiago komt er bijgevolg niet veel in huis. Dan maar naar Lugo, het antieke Lucus Augusti. Meer dan twee km ringmuur omgordt nog steeds de stad. In de buurt van de kathedraal klim ik de Romeinse wallen op, die in 2000 op de Unesco-lijst werden gezet.


Het groene Spanje

De volgende 100 km voert ons over het woeste landschap van de Sierra de Meira richting kust. De laatste kilometers lopen parallel met de Ría de Ribadeo, de meest oostelijke van alle Galicische rivierinhammen. Aan de oostelijke oeverkant van de Eo-rivier ligt Asturië, onze volgende halte. Toch gaat het nog even westwaarts, want net buiten Ribadeo bevindt zich een kathedraal van een strand, zo heb ik ergens gelezen. Praia das Catedrais doet met haar verweerde rotsformaties inderdaad denken aan de imposante luchtbogen van een kathedraal.


De laatste 100 km van de dag brengt een overdaad aan groen. We volgen dan ook de Costa Verde, Spanje’s groenste kust. Het is al behoorlijk laat op de avond als een bonte opeenstapeling van huisjes erop wijst dat we in Cudillero zijn. Iets hogerop, in het gehucht El Pito, wacht ons een gerieflijke kamer in Casona de la Paca, een schitterend herenhuis met tuin. 


De volgende ochtend is het somber en grijs. Bovendien scheiden onverwachts onze wegen zich. De ene pelgrim is duidelijk de andere niet. Weer of geen weer, het roadbook leidt me geheel volgens planning naar de Picos de Europa, Spanje’s mooiste bergketen. Helaas maakt een zwaar mistgordijn de klim naar de Mirador del Fito overbodig en ook verder doorsteken naar Cangas de Onís heeft geen enkele zin. 


Minder spectaculair maar ook minder nat gaat het in mijn dooie eentje verder langs de groene kust. Gelukkig gromt de Tiger van tevredenheid en ook zijn baasje komt nu goed op dreef. De barman op het verlaten strand van Playa de la Franca, op de grens met Cantabria, is blij me te zien. In Unquera volg ik de zalmrijke Deva-rivier tot net vóór Panes, waar de eerste afslag op de AS114 naar Abándames leidt. Nog geen vier uur in de namiddag en daar plant ik de Triumph al onder de citroenenstruik van het hotelletje.


Door het renaissancevenster van mijn kamer geniet ik van het leven. Een oud vrouwtje kromt haar rug bij elke stap, zwarte zwijnen knorren van voldoening en dikke poezen soezen op het dak. Ondertussen is de zon weer van de partij, dus laat ik me verleiden tot een speelse rit langs de kronkelende Cares. De driepitter brult dat het een lust is als ik de achtervolging inzet op twee losgeslagen knapen. Een hengelaar schrikt zich een bult zo groot als het hoefijzerbruggetje waaronder hij vist.


Nat, natter, natst!

Muisgrijs, grauwgrijs, noem maar op, van elke grijstint krijg ik wel de passende lading hemelvocht te verwerken. Het oude havenstadje San Vicente de la Barquera mist dan ook elke uitstraling. Drijfnat glijd ik van het zadel in Santillana del Mar, een uit de kluiten gewassen boerendorp dat in de zomer steevast wordt platgelopen. De beroemde grot van Altamira mag dan wel gesloten zijn voor het publiek, je kan er net als in het Franse Lascaux terecht in een kopie ernaast. Een bakje troost is echter het enige dat ik hier zoek.


Nog meer regendruppels slaan zich tegen mijn lijf te pletter op de autopista. Zoals te verwachten gaat de skyline van Bilbao onder eenzelfde wolkenjuk gebukt. Daar kan het titanium en glas van moderne architecten niets aan veranderen. Weg van de snelweg kleurt alles weer wat groener. In het stadje Gernika-Lumo laad ik zowaar even de batterijen op. Ook al werd het plaatsje weggebombardeerd door Hitlers Condor-legioen en is de heilige eik al lang dood. Vatte de lucht vuur op 26 april 1937, daar verlichten knetterende bliksems opeens de hemel boven mijn hoofd. Roomservice in Hotel Gametxo én het mooiste kamerzicht van de hele reis verzachten later op de avond alle leed…


Meer van hetzelfde, dat is het minste wat ik kan zeggen als ik het venster open gooi de volgende ochtend. Het koppige Baskenland laat zich duidelijk niet omarmen. Zo snel mogelijk Frankrijk door is de boodschap wanneer een zoveelste hoosbui de straten blank zet in het grensstadje Hondarribia. Gemakkelijker gezegd dan gedaan als hemel en aarde zich tot één wit gordijn aaneenrijgen voor je neus.


Na regen komt gelukkig… wind. Voortgestuwd door een handvol Beauforts hang ik ettelijke uren later uitgewaaid maar droog aan de huisbel. Een avontuur dat ik niet licht zal vergeten…

Praktische informatie

Ligging

Noord-Spanje wordt ook wel eens het groene Spanje genoemd. Ruggengraat is het Cantabrisch gebergte dat de kusten scheidt van het binnenland. Uiteraard dien je eerst de Pyreneeën over te geraken. De bekendste weg is de camino de Santiago, de pelgrimsweg die je tot in het uiterste noordwesten van het Iberisch scheireiland voert.

Afstand

Noord-Spanje ligt niet bij de deur. Grote buur Frankrijk houdt je wel even bezig, zeker als je de snelweg schuwt.

Oppervlakte

Het noorden van Spanje omvat de autonome regio’s van Navarra, Baskenland, Rioja, Cantabrië, Asturië, Galicië en een deel van Castilië-León (provincies Burgos, Palencia en León). In totaal beslaan ze 106.094 km², een vijfde van de oppervlakte van Spanje.

Inwoners

Samen tellen ze 8.570.676 inwoners (81 inw./km²), bijna een vijfde van het aantal inwoners in Spanje.

Hoogste punt

De Picos de Europa zijn de hoogste bergketen in dit deel van het land. De witte bergpieken waren het eerste wat de Spaanse zeevaarders te zien kregen als ze van hun ontdekkingsreizen terugkeerden. Het hoogste punt is de Torre de Cerredo, goed voor 2.648 m.

Klimaat

España Verde heeft zijn naan niet gestolen. De nabijheid van de Atlantische Oceaan en het hooggebergte houden de pluviometers regelmatig op peil. Regen en mist houden dus de plantjes groen, ook in de zomer. Toch zijn de temperaturen zacht en vergeleken met de verschroeiende zomers in het binnenland is het er aangenaam gezond.

Route

In Puente La Reina komen niet alleen twee belangrijke pelgrimswegen samen, maar vertrekt ook onze tocht die je van Navarra door het Noordspaanse binnenland naar Galicië voert. Terugkeren doe je langs de prachtige kusten van de Costa Verde en Baskenland. Na 12 dagen in het zadel ben je maar wat blij terug thuis te zijn. De teller van je motor heb je dan met bijna 5.000 km aangedikt.

Bezienswaardigheden

Het noorden van Spanje heeft natuurlijk veel meer te bieden dan zijn beroemde pelgrimsweg. Het Baskische Laguardia met zijn massieve muren, het dorpje Briones in een meanderbocht van de Ebro, Aguilar de Campóo, de Romeinse goudmijnen van Las Médulas, de diep ingesneden Galicische kustlijn, hagelwitte zandstrandjes en dreigende rotskapen, Lugo met zijn Romeinse muren, het kleurrijke vissersdorp Cudillero, de bergpieken van de Picos de Europa, kleinoodjes als San Vicente de la Barquera en Santillana del Mar, Gernika-Lumo, de ongerepte strandjes van de Costa Vasca en, pal op de grens met Frankrijk, Hondarribia met haar typisch Baskische vissershuizen met houten balkons.

Meer info





Geen opmerkingen:

Een reactie posten