De Cotentin, Normandië met een ruig randje

Dat het Kanaal in Frankrijk La Manche heet en dat deze laatste eveneens de naam is van een Normandisch departement, weten we allemaal. Minder bekend is hoe ongerept het noorden van dit Normandisch schiereiland wel is. Tijd om daar een mouw aan te passen!

Tekst & foto's: Kris Van der Stockt

Cap Cotentin, want zo heet het ruige noorden met zijn verlaten strandjes en ongenaakbare kapen uit het oudste Europese graniet, mag je als het orgelpunt van je trip naar het westen van Normandië beschouwen.


Als een vinger in zee wijst de landtong van La Hague naar de Britse eilanden, waarmee het niet alleen landschappelijk heel wat overeenkomsten heeft. In de vroege middeleeuwen zetten er heel wat Ierse monniken voet aan wal en naar verluidt zou de Normandische hertog hier zijn ingescheept om als koning van Engeland geschiedenis te schrijven. Het schip van Willem de Veroveraar rolde inderdaad van de werven in Barfleur en vanuit deze belangrijke Anglo-Normandische haven hees ook de iconische Richard Leeuwenhart de zeilen om zijn troon in Engeland veilig te stellen.

Echt moeilijk is het niet om een stukje Ierland te herkennen in het schiereiland van de Cotentin, de historische provincie in het noorden van La Manche. Groene weilanden en met gele brem begroeide heuvels reiken er tot aan het blauw van de zee, waar waakzame vuurtorens in kleine vissershaventjes met natuurstenen huizen alle weerelementen trotseren. Rijd je wat dieper landinwaarts, dan vertoont het landschap met zijn holle wegen, stenen muurtjes en groene heggen behoorlijk wat gelijkenis met de Engelse countryside.


Voor het zover is, hebben we nog wat kilometertjes voor de boeg. De oude Normandische provincie steekt een flink eind uit in zee en monniken of Noormannen die destijds de Cotentin van over zee benaderden, zijn we evenmin. Gelukkig zweeft de Multistrada over het asfalt. Zo komt het dat de dag nog wat uren telt, wanneer we de N13 verlaten en in sportieve modus richting Sainte-Marie-du-Mont koersen. Het Westvlaams koppel dat 15 jaar geleden in de buurt van Utah Beach een vervallen hoeve met 53 hectare weiland kocht, heeft zo te zien knap werk geleverd. De motor veilig en wel in de schuur, nog even de benen strekken en daar schuiven we gelijk aan tafel.

De volgende ochtend leidt onze gastheer ons niet zonder enige trots rond op zijn domein. De man is zelf motorrijder en organiseert dagjestochten op het schiereiland. Goed bekeken, maar niet aan ons besteed: de toeristische dienst van de Manche zet ons wel op weg.

De weg van de vrijheid

Normandië zou Normandië niet zijn zonder zijn invasiestranden. Vrijheid smaakt nergens beter dan hier, waar de langste dag uit de militaire geschiedenis elk jaar met veel trom wordt herdacht. In de vroege ochtend van 6 juni 1944 arriveerde de langverwachte bevrijding op het strand van Utah Beach om drie maand later en 1150 km verder in het Belgische Bastogne te eindigen (het winters Ardennenoffensief zou het tij niet meer kunnen keren en een half jaar later was de Duitse capitulatie een feit).


Niet ver van een Blockhaus zet ik de motor aan de kant en ploeter ik door het rulle zand naar zee. Rimpelloos en onschuldig glinstert le Grand Bleu in het zonlicht. Het kost me dan ook heel wat moeite om Amerikaanse infanteriesoldaten uit hun Higgins-vaartuigen te zien springen, tot hun middel in het water… condoom over de geweerloop gespannen. Een tafereel dat zich keer op keer herhaalde, tot er op het eind van de dag 23.000 man en 1.700 voertuigen over het brede strand van Utah Beach waren getrokken (uiteindelijk zouden er 150.000 geallieerden in Normandië landen).

Het landingsmuseum op Utah Beach, precies op de plek waar de eerste Duitse batterijen onder de voet werden gelopen, brengt de beslissende uren van D-Day knap tot leven. Amfibievoertuigen waarmee het geallieerd invasieleger werd aangevoerd, een gevechtswagentje met draadloze besturing (!) om vijandige tanks mee te ondermijnen, de B-26 bommenwerper waarvan er nog maar enkele overblijven, het maakt behoorlijk indruk op ons.


Jour J

Nog pakkender zijn de foto’s en getuigenissen die een gezicht plakken op “Jour J” zoals ze D-Day hier noemen. Zo ga ik helemaal op in het verhaal bij een foto van een zekere Jacques Joubert des Ouches, een 24-jarige Franse luitenant in Engelse dienst, wiens vliegtuigje op enkele km van Saint-Vaast-la-Hougue in zee stortte. Enkele uren voor zijn laatste vlucht had de jongeman nog aan zijn ouders geschreven dat de grote dag was aangebroken en dat ze hem en zijn kameraden na de overwinning niet mochten vergeten. Profetische woorden; het lichaam van de moedige vliegenier werd nooit teruggevonden…

Van Utah Beach is het door een polderlandschap van weilanden en grachten heerlijk rijden naar Carentan. In de dagen na de landing werd het stadje fel bevochten omwille van de strategische ligging tussen Utah Beach en het iets oostelijker gelegen Omaha Beach. Vandaag profileert het kleine stadje zich als de hoofdstad van het Parc Régional des Marais du Cotentin et du Bessin, een uitgestrekt overstromingsgebied in het zuiden van de Cotentin, dat ons in een zompig weidegroen welkom heet.

Hoofdstad of niet, als we arriveren in het oude centrum van Carentan lijken alle 6.000 inwoners wel elders te vertoeven. Dat elders is niet eens zo ver. De jachthaven, dat met een kanaaltje in verbinding staat met de zee, trekt nu eenmaal meer volk als het zonnetje schijnt. We houden het terrasje kort en brengen een “blitzbezoek” aan het Normandy Tank Museum in het naburige Catz. Dat ligt naast het historische A10 Airfield, één van de eerste vliegvelden die door de Amerikanen werden aangelegd. Uniek aan het museum is dat al het rollend oorlogsmaterieel, inclusief de Harley-Davidson motoren, nog altijd rijdt. Een ritje met een tank of een vlucht met een dubbeldekker boven de landingsstranden is er hoegenaamd geen probleem!


Het beste houden we voor het laatst. Wie ook maar een tikkeltje in de oorlog is geïnteresseerd, moet naar Sainte-Mère-Eglise. Het dorp was het eerste dat werd bevrijd, omdat het op de weg lag van de Duitsers die naar Utah Beach zouden oprukken. In de nacht van 5 op 6 juni hadden de Amerikanen massaal troepen gedropt achter de Atlantikwall om zo de weg vrij te maken voor hun invasieleger. Een hachelijke onderneming in het holst van de nacht, die in het Airborne Museum treffend in scène wordt gezet. Zo verdronken er heel wat parachutisten in de moerassen van de Cotentin. Een enkeling bleef zelfs met zijn parachute aan de kerktoren bengelen, werd in de voet geschoten door een Duitser en was slim genoeg om niet meer te bewegen. John Steele kon gelukkig zijn avontuur navertellen, dat wereldwijd bekend werd in de oorlogsklassieker ‘The Longest Day’.


In Sainte-Mère-Eglise kan je niet anders dan warm worden vanbinnen. En dan heb ik het niet over de wafel die we, met zicht op de kerktoren en haar pop, naar binnenwerken. Oeverloze dankbaarheid is er in de loop der jaren uitgegroeid tot een hechte vriendschap en dat voel je gewoon. Met veel respect verlaten we twee uur later het museum, dat één van de beste in zijn soort is. De zon draait nog steeds op volle toeren, net als de plaatselijke middenstand. We nemen er geen aanstoot aan, zelfs niet aan John Steele die eigenlijk aan de andere kant van de kerktoren - en dus buiten het zicht van de terrasjes! - zou moeten hangen. Dát is trouwens de redding van de man geweest, want aan de kant van het dorpsplein vochten de Duitsers die nacht een bloedige strijd!

Werelderfgoed in Saint-Vaast

De volgende dag is het koffiedik kijken geblazen als we onze chambre d’hôte in Saint-Sauveur-le-Vicomte verlaten. Mist zo dik als erwtensoep maakt er niet meteen een vrolijk ritje van, temeer daar we al om halftien worden verwacht in Saint-Vaast-la-Hougue. Een amfibievoertuig brengt ons naar het getijdeneilandje Tatihou op anderhalve km voor de kust. Het is hoogtij en dus wordt er gevaren; terugkeren doen we bij laagtij en dan krijgt de boot opeens wielen. Een leuke ervaring, al was het maar omdat je tussen een groene zee van oesterbanken rijdt (de oesters van Saint-Vaast zijn zeer in trek omwille van hun speciale notensmaak).


Op Tatihou zijn we snel twee uren kwijt. Het kusteilandje is nog geen 30 ha groot, maar herbergt een schat aan bezienswaardigheden. Deze zijn voor een groot stuk te danken aan een dramatische gebeurtenis op zee. We schrijven anno 1692, wanneer Frankrijk nog maar eens in oorlog is met Engeland. Op 1 juni van dat jaar zijn de wateren van Saint-Vaast getuige hoe Engelse matrozen na de slag bij Barfleur vanuit sloepen, in het donker en in de mist (!), een dozijn schepen van de achtergebleven Franse oorlogsvloot in brand komen steken. Driehonderd jaar na de bewuste zeeslag hebben de gezonken scheepsresten een plekje in het maritiem museum gekregen.


Ook het fort van Vauban, welk samen met zijn tweelingtoren op het vasteland tot het Werelderfgoed behoort, is een gevolg van het inferno op zee. Meteen na het debacle gaf Lodewijk XIV zijn vestingbouwer de opdracht om de baai van Saint-Vaast te versterken. Tevergeefs, want de Britse suprematie op zee was inmiddels een feit. Gehuld in een gordijn van mist proberen we 20 m hoog op de toren van de stilte te genieten (in het hoogseizoen worden er maar 500 bezoekers op het eiland toegelaten). Helaas wordt onze aanwezigheid niet op prijs gesteld door enkele witgevederde eilandbewoners.

Mist in Barfleur

Barfleur is geen Honfleur, denk ik bij mezelf als we in een lichtere tint van grijs het historische havenstadje tegen 30 km/u binnen prutten.


Als enige vertegenwoordiger van de Cotentin in mijn geliefde reeks “les plus beaux villages de France” koester ik allicht iets te grote verwachtingen. Het getijdehaventje ziet er nochtans uit zoals het hoort te zijn. Met de massieve burchtkerk van Sint-Niklaas op de achtergrond (de kindervriend is ook schutspatroon van de zeelieden) moet dat zelfs één van de meest gefotografeerde plekjes van de Cotentin zijn. Bijzonder schilderachtig… als de zon haar warme licht uitstrooit! Dat moet ook de Franse impressionist Paul Signac hebben gedacht, toen hij zijn indrukken in ontelbare stipjes op het doek penseelde. Het vissershuis waar de schilder in zijn oude dagen enkele zomers verbleef, bevindt zich naast de kerk.

De hardnekkige mist zet hoe dan ook een domper op de pret, wat maakt dat de “belles blondes” voor een andere keer zullen zijn. En dan heb ik het niet over langbenige schoonheden met Vikingenbloed in hun aderen, maar wel over de kleine mosselen waarvoor Barfleur zo bekend staat! In de hoop om alsnog wat kleur te vangen, sturen we de Duc iets meer landinwaarts naar het westen. Het blijkt de juiste beslissing te zijn: nog geen vijf minuten later glijdt de mist als een zware mantel van onze schouders. In Cap Lévi hebben we opnieuw de zee aan onze kant. Die zullen we de volgende dagen niet meer uit het oog verliezen…

Diep in de zee

Cherbourg, de hoofdstad van de echte paraplu, baadt van kop tot teen in de zon als we even checken of de motor wel in de garage staat. Mooi weer en daar biedt zich weerom een museum aan. Deze keer gaan we niet terug in de tijd, maar wel diep in de zee. Heel diep zelfs. Daarvoor trekken we naar de Cité de la Mer, de belangrijkste attractie van de havenstad.


Het maritiem museum is gevestigd in het transatlantisch station, waar in het begin van de vorige eeuw duizenden emigranten op goed geluk inscheepten naar het Land van de Onbegrensde Mogelijkheden. Hier maakte ook de Titanic op 10 april 1912 zijn enige en laatste tussenstop. Sluit je ogen in de gigantische Art Nouveau bagagezaal en je stapt zo mee aan boord van ’s werelds beroemdste pakketboot…

Blikvanger is echter de eerste Franse atoomduikboot, in 1967 te water gelaten in Cherbourg en sinds het begin van deze eeuw aldaar genietend van een welverdiende rust. Aan superlatieven geen gebrek, want naar men ons vertelt is dit de enige nucleaire onderzeeër die een sterveling kan bezoeken. De jongste bezoekers komen echter vooral voor het Aquarium Abyssal, Europa’s diepste aquarium met een verzameling vissen die zo uit Finding Nemo komen gezwommen.


Met musea en de grootste stad van de Manche hebben we het nu wel gehad, dat vindt ook onze Italiaanse vriend. Bij het buitenrijden kan ik ‘m nog net overtuigen even halt te houden, zodat we een blik kunnen werpen op de oude versterkte havenmond. Dan is het echt welletjes geweest: het mooiste stukje van de Cotentin kondigt zich al gauw met een bordje van de toeristische Route des Caps aan. Maken wandelaars met de GR223 een Tour du Cotentin, hetzelfde krijg je op de Route des Caps onder je wielen geschoven. Een tip: verlaat af en toe eens de weg en volg gewoon het baantje dat naar zee leidt!

Land tussen zee

Na Cherbourg vertoont de kust inderdaad al gauw een grilliger lijn. In het plaatsje Urville-Nocqueville schieten we met de kliffen van Landemer onze eerste reeks natuurfoto’s. Een verplichte stop verderop is de Manoir du Tourpe, een 16e-eeuws landhuis met bijbehorende duiventoren. In 1978 draaide Roman Polanski hier enkele scènes van zijn film ‘Tess’, een Victoriaans drama met de jonge Nastassja Kinski in een glansrol.


De weg blijft klein en de zee altijd binnen handbereik met de D45. Port Racine, het kleinste vissershaventje van Frankrijk, ligt te soezen in de zon als we het met onze aanwezigheid verrassen. Het haventje, genoemd naar één van de laatste piraten die zich hier kwam verstoppen, is zo klein dat de bootjes aan een touw zijn vastgemaakt dat van de ene kade naar de andere is gesjord. Piraten, smokkelaars, Noormannen, allemaal hebben ze al lang hun biezen gepakt.


Iets wat ook wij uiteindelijk doen, want we worden verwacht in Hotel du Cap, aan de andere kant van de tip van het schiereiland. Ook hier is de eigenaar motorrijder, waardoor we zonder probleem ons kostbaar kleinood in zijn garage mogen stallen. Niet dat we iets hoeven te vrezen aan de rand van de bewoonde wereld, want zo voelt het toch een beetje. Wie het zo ver komt zoeken, heeft genoeg aan de natuur. Zowel vanop ons bed die avond als vanachter de ontbijttafel de volgende ochtend hebben we een eersteklaszicht op de granieten vuurtoren van Goury en omliggende weilanden die reiken tot aan de zee.


Die zee ligt er opvallend kalm bij. Nochtans kijken we uit over één van de gevaarlijkste vaarroutes van Europa, de Raz Blanchard. Witschuimende golven gaan er regelmatig als een razende gek tekeer en ontelbaar moeten de scheepswrakken zijn die er op de zeebodem liggen. Net als aan de Bretonse kust kan het getijdeverschil hier al gauw enkele meters bedragen. Wat dan weer goed is voor de golfturbines die hun groene energie uit het water halen.

Het wordt allemaal nog indrukwekkender als we in Auderville de kustweg volgen naar de Nez de Jobourg, één van de hoogste en oudste rotskliffen van Europa. Zo liggen we een klein uur in complete stilte op onze buik te genieten tussen het groen en geel boven de baai van Ecalgrain, voordat we na een korte wandeling naar de Nez de Voidries zijn beroemde overbuur in al zijn glorie aanschouwen.


Ruige klippen worden in de buurt van Vauville uitgestrekte zandstranden en zoetwatermoerassen, beschermd door de wandelende duinen van Biville die tot de mooiste van het land mogen worden gerekend.


Het opmerkelijke landschap van La Hague eindigt behoorlijk confronterend bij de kerncentrale van Flamanville. Kernenergie heeft in deze uithoek van Frankrijk meer dan één gezicht, want ook de nucleaire opwerkingsfabriek in Beaumont-Hague, nota bene de grootste van de wereld, verspreidt zich als een vlek in een verder ongerept natuurlandschap. Met de blik gericht op zee merk je evenwel niets van deze smet op het blazoen van La Hague. Bovendien lijken de bewoners er zich niet echt druk over te maken. De sector zorgt dat er brood op de planken komt, punt andere lijn.

De ganzen van Pirou

Tot groot jolijt van het ongeduldige Testastretta-blok kan er nog eens flink doorgereden worden. Een halfuurtje later gaan we toch alweer de hoofdweg af. Cap Carteret staat immers bekend voor zijn kilometerslange goudgele stranden en dat wil mevrouw voor geen geld van de wereld missen. Dat wordt dus pootje baden in zee. Aan de horizon ontwaar ik met natte broekspijpen de contouren van het eiland Jersey, het grootste van “les îles Anglo-Normandes”, bij ons bekend als de Kanaaleilanden.

Dertig km verder weerspiegelt zich de forse burcht van Pirou in zijn vijver. Knap gerestaureerd dateert de waterburcht grotendeels uit de 12e eeuw.


In de 9e eeuw vonden de snelle drakkars van de Vikingen hier al een versterking op hun weg. Volgens de legende troffen de Noormannen er na een lang beleg enkel nog een grijsaard aan. Die vertelde ze dat de heer van Pirou met zijn gevolg de benen, of liever de vleugels, had genomen door zich in een gans te hebben betoverd! Een vlucht wilde ganzen was inderdaad boven de burcht gevlogen die nacht, dus restte er de woeste belegeraars niets anders meer dan de burcht in de as te leggen. Helaas ging ook het toverboek in de vlammen op… en hiermee de kans voor Pirou en de zijnen om de betovering te verbreken. En zo komt het dat elk jaar in de lente een troep ganzen neerstrijkt op de site… om na een vergeefse zoektocht opnieuw te vertrekken in de herfst!

Decor voor een verhaal met een hoog Disney-gehalte denk ik nog als ik de motor alweer de D650 opstuur. Afstappen doen we niet meer, zelfs niet voor de gotische kathedraal in de oude hoofdstad Coutances. De stad gaf haar naam aan de Cotentin en werd zelf vernoemd naar de Romeinse nederzetting Constantia. Dat ze in Normandië fier zijn over hun afkomst, merken we ook later op de avond wanneer we in La Percevalerie onze kamer in middeleeuws Bayeux-decor betrekken. Een Fransman kent zijn geschiedenis, maar dat wisten we al!


Granville, Monaco van het noorden

Met Granville stevenen we recht op de finish af van onze Tour de Cotentin. De levendige badstad, ooit een nest van zeerovers in koninklijke dienst, omsluit op een vooruitgeschoven rotspunt de brede baai van de Mont-Saint-Michel. De stad is nog altijd een belangrijke vissershaven, ook al wordt er al lang niet meer op kabeljauw gevaren. Toeristen zijn het die nu aan de haak worden geslagen. Deze vinden al vanaf de 19e eeuw hun weg naar het versterkte kuststadje. Een casino, prachtige villa’s (de ouderlijke woning van Christian Dior is een juweeltje), een breed strand, het zorgde allemaal voor een mondaine badsfeer in het Monaco van het noorden bij het begin van de vorige eeuw. De stad is trouwens nauw verbonden met de Monegaskische Grimaldi’s, die al 300 jaar de dienst uitmaken als gouverneur van Granville.


Afronden doen we met de Route de la Baie, de toeristische route die start in het Normandische Granville en eindigt aan de andere kant van de baai in het Bretonse Cancale.


Het zicht op de Mont-Saint-Michel, Normandië’s heilige berg in zee, verandert haast na elke bocht. Hoe dichter we bij “La Merveille” komen, hoe drukker het wordt op de baan. Dat merken we ook aan de bediening en de sanitaire kwaliteit als we even pauzeren om de beroemde rots met haar abdij in haar natuurlijke omgeving te bewonderen. Zo weten we weer waarom we zo “content” waren in de Cotentin…

Praktische informatie

Ligging

La Manche is het meest westelijke departement van Normandië. Het schiereiland van de Cotentin, wat de naam is voor de oude historische provincie, behelst twee derde van de Manche. Geologisch gezien behoort de Cotentin tot het Armoricaans Massief, wat de talrijke ruwe kapen verklaart in het noorden.

Afstand

Wil je aan de mouw van de Manche trekken, dan ben je al gauw een kleine dag onderweg. Dit gaat het vlotst via de snelweg (je hoeft geen tol te betalen op de Pont de Normandie). Tank op tijd, want sommige stukken in Normandië moeten het lange tijd zonder pompstation stellen.

Oppervlakte

5.938 km²

Inwoners

Ongeveer 500.000 inw. (84 inw./km²)

Klimaat

De Manche is een schiereiland en wordt langs drie zijden omgeven door de zee. Regen en wind behoren tot de vaste ingrediënten als je geen geluk hebt met het weer. Wel scheert de Warme Golfstroom er rakelings langs de noordwestelijke kust. Dat zorgt voor gematigde winters en vooral een ongekende bloemenpracht in de lente (zeker op de Kanaaleilanden).

Route

De route voert grotendeels langs de kusten van de Cotentin. Landen doe je op Utah Beach, het meest noordelijke van de vijf invasiestranden. Gaat het eerst nog even landinwaarts, in Cherbourg neemt de Route des Caps je mee naar boven. Helaas moet alles wat omhoog gaat uiteindelijk ook naar beneden, zelfs al wil je dat niet echt. Een laatste blik op de Mont-Saint-Michel, een korte wandeling naar de watervallen van Mortain en daar lonkt de snelweg naar huis.

Onderdak






Geen opmerkingen:

Een reactie posten