Paardenkrachten in de Perche

Versterkte landhuizen heten er manoirs en gespierde paarden Percherons. We hebben het natuurlijk over de Perche, een heuvelende landbouwstreek diep in het Franse Noordwesten.

Tekst & foto's: Kris Van der Stockt

Voordat we de paarden van de BMW op de bok zetten en ons in een tweespan over bospaden en veldwegels laten trekken, tuffen we er enkele dagen van dorp tot dorp. Een tropisch weertje maakt bijna de zomer goed en de rustige baantjes blijken een probaat middel tegen stress.

A la recherche... du Perche

Reis je naar het groene hagenlandschap tussen Chartres en Le Mans, dan ben je best wat voorbereid. En dan heb ik het niet over die tube zonnecrème die we beter hadden meegenomen. Een slokje drinken en een hapje mondvoorraad in de koffer voelen als manna in de woestijn. Café’s en restaurants zijn er immers even dun gezaaid als benzinestations. Blijkbaar hebben toeristen nog niet echt de weg naar de Perche gevonden; helaas geldt het omgekeerde evenzeer…


De tijd mag hier dan wel stil staan, zelf klimmen we met de regelmaat van de klok in het zadel van de BMW. Keuze te over, want niet minder dan 9 toeristische rondritten doorkruisen het regionaal natuurpark van de Perche. Dat strekt zich met zijn 2.000 km² uit over een groot deel van wat ooit de kleinste provincie van het Franse koninkrijk was. Van de twee departementen die het natuurpark nu bestrijkt, is dat van de Orne in het zuiden van Normandië het mooiste. Toch starten we onze tocht in het centrale departement van de Eur-et-Loir, dat de oostelijke helft van de Perche omvat.


De Perche Eurélien is nog minder bekend dan de Perche Ornais. Niet dat we daar veel van merken als we de eerste avond in Hôtel La Forêt arriveren. Na een lange rit onder een verschroeiende middagzon vinden we er met veel geluk nog een tafeltje op terras. Senonches is dan ook een geliefde pleisterplaats aan de rand van het bos, dat zich met zijn meer dan 4.000 ha tot de grootste staatsbossen van het land mag rekenen.

Het forêt domaniale van Senonches is een restant van het enorme woud dat grote delen van Frankrijk bedekte in een ver verleden. Het zijn trouwens de kaarsrechte eikenbomen die de Perche zijn naam hebben gegeven. ‘Pertica’ betekent zo veel als ‘lang stuk hout’ in het Latijn, wat op zijn beurt verklaart waarom we nog steeds ‘paal en perk’ aan iets stellen.


Heeft het bos vandaag vooral een recreatieve functie, dan was dat vroeger wel even anders. De hoogstambomen werden als ranke scheepsmast gebruikt, verwerkt tot klompen of belandden doodgewoon in het vuur van de vele middeleeuwse houtkacheltjes en pre-industriële hoogovens die samen met de glasblazerijen furore maakten in de streek. Dat en het feit dat de heren van Senonches hun Normandische buur in de gaten moesten houden, maakten van het dorp een strategische plek in de middeleeuwen.

Versterkte hoeves

Dat zien we ook wanneer we de volgende ochtend op zoek gaan naar de start van de toeristische route die ons niet alleen door bossen maar ook langs mooie huizen voert. Kenmerkend voor de Perche zijn de vele manoirs, indrukwekkende landhuizen van de gegoede burgerij. De meeste van deze domeinen zijn privé-bezit en nog bewoond. Een bezoek zit er dus niet in, ook niet aan het kasteel van Montigny-sur-Avre, een prachtexemplaar waarvoor we graag een ommetje rijden. Bovendien hebben we al een tijdje dorst. Jammer genoeg gokken we verkeerd en moeten we verder met een droge keel.


Voorzichtigheidshalve houden we onze 160 paarden in het gareel, ook al sturen we onze hoogpoter over verlaten wegen. Net dan loert het gevaar om de hoek. In een ruraal gebied als dit denderen tractoren nu eenmaal straatbreed over de weg. In het dorpje Rohaire vinden we eindelijk wat we zoeken. Achter de uitgestalde brocanterie van de plaatselijke antiquair gaat zowaar een koffiehuis schuil.


Fransen maken graag hun zolder leeg en vooral Parijzenaars zijn dol op vlooienmarkten. Behoorlijk wat Parisiens hebben trouwens een weekendhuis in de Perche. Dat valt best te begrijpen, want op een goed uurtje rijden wisselen ze hun flatje in voor een wereld van verschil. Dat heeft ook de plaatselijke middenstand begrepen, die nijverig haar deuren openzet… van vrijdag tot maandag.

Waar de deuren en ramen continu openstaan is het neoklassieke kasteel van Ferté-Vidame. Zelfs als ruïne maakt de plek nog altijd indruk. Het immense park errond nodigt uit voor een geïmproviseerde picknick onder een lommerrijke boom. Onthaasten in de Perche is echt niet moeilijk, denk ik bij mezelf. In gedachten verzonken haal ik me de gloriedagen van het kasteel voor de geest. Ik zie ook de allereerste 2CV’s van André Citroën rondrijden, die hier vóór de oorlog in het park in het grootste geheim werden getest. Wat een contrast met het lot dat de site nu beschoren is.


Het goede aan een rondrit is dat je altijd terugkeert naar de plek waar je bent gestart. Senonches is met zijn kasteel en waterplas sowieso een leuke plek om wat langer te verpozen. Ons hotelletje heeft de deuren dan wel al gesloten, het caféterras ernaast doet gouden zaken op een bloedhete dag als deze.

Van Senonches naar Thiron-Gardais is het slechts een halfuurtje rijden. De Auberge de l’abbaye waar we ons installeren, biedt een mooi zicht op de abdij. De tand des tijds heeft ook het ooit florissante monnikenbedrijf niet gespaard. Toch heerst er nog een hemelse stilte in en rond de abdijkerk. Geen wonder dat Marcel Proust in de omgeving inspiratie vond voor zijn autobiografisch mega-werk ‘Op zoek naar de verloren tijd’.


Spiritualiteit is niet direct aan ons besteed. Bovendien wacht ons met het circuit van de manoirs en tradities één van de mooiste rondritten in de Perche. De route zelf start in het dorpje Nocé, in het hart van het park. Hiervoor volgen we eerst een stukje van de themarit ‘sites en abdijen’ tot in Nogent-le-Rotrou. Het stadje is de hoofdstad van de Perche en bezit met de blonde burcht van de graven van Rotrou een topexemplaar uit de middeleeuwen.


In Nocé vangen we moeiteloos het ene stilleven na het andere in onze lens. Gelukkig is er in Courboyer wat meer volk op de been. Dat heeft veel te maken met het informatiecentrum - én bijhorende eetgelegenheid! - in een bijgebouw van het kasteel. Het 16e-eeuwse silhouet van de manoir, één van de honderd die de streek nog altijd telt, steekt opvallend af tegen het heuvelend groen. Hier strekken we graag de benen. Als kers op de taart maken we op het 65 ha grote domein eindelijk kennis met de Percheron, het embleem van het park.


Robuuste paarden

Je hoeft niet meteen van paarden te houden om te zien dat je met een opmerkelijk ras te maken hebt. Deze koudbloedpaarden zijn heel wat sierlijker dan het plompe boerenpaard in onze contreien. De legende gaat dat de Percheron terug te voeren is tot het gezegende jaar 632. Toen hakte Karel Martel de Moorse legers in de pan en  joeg hij menig Arabische volbloed zonder berijder de heuvels van de Perche in. Feit is dat op een bepaald moment het inheemse trekpaard met een ranke Arabier werd gekruist, waarvan de nazaten tot in de 20e eeuw bijna overal ter wereld zouden worden ingezet op het (oorlogs)veld. Vandaag genieten de brave knollen veeleer van een rustige dag. Met veel plezier trekken ze op een zwoele zomeravond een koets vol toeristen over de holle wegen van de Perche.


Van de vreedzaam grazende viervoeter naar onze ongeduldig trappelende tweewieler is het maar een kleine stap. De verrassende slingerweg tussen goudgele heuvelvelden is helaas van korte duur. De ene manoir na de andere komt nu piepen van achter het groen. Heeft de Loire haar kastelen, dan bezit de Perche beslist zijn manoirs. Na de Honderdjarige Oorlog, die de Fransen niks dan honger had gebracht, schoten versterkte hoeves als paddenstoelen uit de grond. Met de renaissance braken er eindelijk kalmer tijden aan, zodat de landadel in gerieflijke buitenverblijven op het platteland kon gaan wonen. En waar konden ze dat beter doen dan in de Perche, halverwege het koninklijke hof in Parijs en de adellijke lustkastelen aan de Loire?


De Perche zou de Perche niet zijn, mocht je ons even later niet terugvinden op een zondagse rommelmarkt. Meer valt er niet te beleven rond de kerktoren van het kleine Dame-Marie. Nog erger is dat er, met een loden zon boven het hoofd, in de verste verte geen drup te drinken valt. Plots schiet me te binnen dat we met het departement van de Orne in Normandië vertoeven. Een glaasje traditionele appelcider kan dus nooit ver weg zijn. En kijk, dat krijgen we ook op tafel gezet in de ciderbrouwerij net vóór het dorpje l’Hermitière.


In Saint-Cyr-la-Rosière zijn we mooi op tijd voor een parade van Britse paardenspannen binnen de muren van de oude priorij van Sainte-Gauburge. Elk jaar opnieuw zetten feestelijk opgetuigde Percherons hier hun beste beentje voor. Iets wat in een paardenstreek als de Perche, en met uitbreiding in de ganse Orne, met veel aandacht wordt gevolgd. Als liefhebber van een stalen ros zijn ook wij helemaal weg van deze demonstraties van pure paardenkracht!


Drie hoofdsteden

De volgende dag halen de weergoden nog maar eens hun beste paard van stal als we koers zetten naar Bellême. Weerom voert de rit door een open landschap van velden en bosschages. De enkele gehuchten waar we doorrijden, hullen zich in een samenzweerderige stilte. Het zijn dan ook kleine dorpen die het gezicht van de Perche bepalen. Wat niet wil zeggen dat er geen interessante stadjes zijn. Heeft Nogent-le-Rotrou zijn kasteel en Mortagne-au-Perche zijn bloedworst, dan bezit Bellême zijn bos.

‘La belle Bellême’ is een stadje met karakter aan de rand van een bijzonder bos. Mycologen kennen het staatsbos voor zijn rijke variëteit aan paddenstoelen, welke elk jaar in september duizenden champignonliefhebbers aantrekken. Net zoals in Senonches zwaaien statige hoogstameiken er de plak. Redenen genoeg om het bos een plaats te geven op de Unesco-lijst.


Werpt vandaag Nogent-le-Rotrou zich op als hoofdstad van de Perche, dan viel die eer eeuwen terug te beurt aan Bellême. Onder de bescherming van een kloeke burcht op de heuveltop groeide het Gallische Bellima geleidelijk uit tot de belangrijkste stad in het graafschap. Engelsen en protestanten legden Bellême het vuur aan de schenen en toen de koninklijke administratie dan ook nog eens naar het naburige Mortagne verhuisde, was het definitief gedaan met de stad.

Net door dit schaduwbestaan heeft Bellême meer weg van een uit de kluiten gewassen dorp, waar enkel de gebouwen nog herinneren aan een notabel verleden. Het duurt dan ook geen uur of we hebben de mooiste hoekjes van de versterkte binnenstad gezien. Zo kunnen we nog wat mensen kijken op het terras van wat een populair bistrootje blijkt te zijn. Hier gaat het gewone leven nog altijd zijn ongedwongen Franse gang. We laten de smartphone verstandig in de jas en heffen het glas op de vrijheid met enkele jonggepensioneerden.

De tijd van toen

Hoe kleiner, hoe fijner, dat mag je zeker zeggen van La Perrière, een duizendjarig dorpje aan de andere kant van het Werelderfgoedbos. Waar de honger groot is, is de liefde echter klein. Dus gaat het stante pede naar Maison d’Horbé, waar we lekker eten in het antiek decor van, jawel, een resto-brocante!


La Perrière is heus niet alleen bekend voor zijn antiek- en internationale kunstmarkt, die hier elk jaar worden georganiseerd. Tot in het midden van de 20e eeuw waren de fijne vingers van de dorpsvrouwen bedreven in het maken van het kostbare naaldkant. Het was Colbert, de minister van de illustere Zonnekoning, die de productie op gang bracht van een Franse variant naar Venetiaans voorbeeld. Wat we zelf doen, doen we veel beter, dacht men toen ook al. Het kantwerk van het naburige Alençon en Argentan is wereldberoemd, maar ook in La Perrière scheerde deze huisnijverheid met naald en draad hoge toppen in de 19e eeuw. De ramen van de kleine arbeidershuisjes getuigen nog altijd van deze ambachtelijke vlijt.


Een wandeling door het dorp is alsof je een afspraak hebt met “de tijd van toen”. Kleine straatjes voeren langs typische huizen in hun plaatselijke rode zandsteen. Een 18e-eeuws postkantoor, een jongensschool uit 1607 en enkele oude boerderijen vormen samen met de romaanse kerk en voormalige bisschopswoning een filmisch decor. Het verbaast me dan ook niet dat hier in 2013 enkele scènes werden gedraaid voor de verfilming van ‘Madame Bovary’, de bekende roman van Gustave Flaubert met de overspelige echtgenote (!) van een saaie plattelandsdokter in een getormenteerde hoofdrol.

Een getrouwe evocatie van het Franse platteland, inclusief trekpaard en kar, vind je inderdaad nergens beter dan in de Perche. Bossen, velden en dorpen, het ene nog stiller dan het andere, volgen elkaar in ijltempo op in het tweede deel van de lus die ons een uur later opnieuw in Bellême brengt. We hebben haast, want voor geen geld van de wereld willen we onze afspraak missen met Céline.

Net voordat we de weg naar haar boerderij opdraaien, verrassen we een vos (of is het andersom?). De twee schimmels die ze heeft ingespannen, hebben er gelijk zin in. Moderne pk’s maken eerbiedig plaats voor ouderwetse paardenkracht. In de avondluwte van alweer een schitterende zomerdag laten we ons heen en weer wiebelen op het ritme van de Perche. Pas nu begrijp ik waarom Parijzenaars zo verzot zijn op de streek…


Praktische informatie

Ligging

De heuvels van de Perche vormen de overgang tussen het Bekken van Parijs en het Armoricaans Massief. In de middeleeuwen vormde het kleine graafschap een belangrijke buffer tegen het Engelsgezinde Normandië. Nu liggen de kleine dorpen in het glooiend landschap er heel wat vrediger bij. Eens je de Perche op de kaart hebt gevonden, rest je slechts enkele honderden kilometer om je hoofd leeg te maken in één van Frankrijks best bewaarde plattelandsgebieden.

Oppervlakte

De bossen en velden van de Perche, ooit de kleinste provincie van het Franse koninkrijk, strekken zich over maar liefst 5 departementen uit. Eur-et-Loir en Orne zijn de twee belangrijkste, maar er zijn ook uitlopers tot in de departementen van de Sarthe, Loir-et-Cher en Eur. De totale oppervlakte bedraagt ongeveer 5.000 km². Sinds 1998 geniet een groot deel van het coulissenlandschap bescherming als regionaal natuurpark van de Perche. Dit park is 1.941 km² groot en telt 97 gemeenten (54 in de Orne en 43 in de Eur-et-Loir).

Inwoners

Begin 2016 telde het regionaal natuurpark 79.567 inwoners (41 inw./km²). Je loopt er met andere woorden mekaar niet meteen voor de voeten.

Hoogste punt

Mont Chauvel (311 m), in het noorden van de Perche.

Klimaat

De Perche kent een gematigd zeeklimaat zoals bij ons. De heuvels blijken een obstakel te zijn voor regenrijke wolken van over de oceaan. Gelukkig valt de meeste neerslag in de herfst. De beste kaarten zijn voor het zuiden, waar er minder regen valt en de zomers duidelijk warmer zijn.

Routes

Op de website van het Parc naturel régional du Perche kan je 9 thematische routes downloaden (Routes tranquilles du Perche). Deze rondritten zijn nooit veel langer dan 100 km, zodat je geen uren in het zadel hoeft te zitten.

Bezienswaardigheden

De Perche moet het hebben van zijn rustgevende natuur en dromerige dorpen waar de tijd van toen de dag van vandaag is. Een landbouwstreek waar vooral paarden de dienst uitmaken. De Perche heeft zelfs zijn naam gegeven aan de Percheron, het mooiste trekpaard van de wereld. Typisch voor de streek zijn ook de vele manoirs, al dan niet versterkte buitenverblijven van de adel en gegoede burgerij. De Perche zou uiteraard Frankrijk niet zijn mochten er geen karaktervolles stadjes zijn. Bellême, Mortagne-au-Perche en Nogent-le-Rotrou, met z’n drieën claimen ze de hoofstad van de Perche te zijn. Het “antieke” dorpje La Perrière, aan de rand van één van Frankrijks mooiste bossen, spant niettemin de kroon. Al proef je de pure Perche pas helemaal aan boord van een ouderwets paardenspan!

Slapen


Eten

Meer info




Geen opmerkingen:

Een reactie posten