Verrassend Picardië

Ik heb wat met Picardië, dat “andere” noorden van Frankrijk. Vond je vroeger amper een boek over de streek en was een groezelig dorpscafé vaak de enige oplossing voor een noodstop onderweg, dan staat de oude provincie ten noorden van Parijs inmiddels weer op de kaart.

Tekst & foto's: Kris Van der Stockt

Niet zonder weemoed denk ik terug aan het jeugdig enthousiasme, waarmee ik m’n kleine allroad klepperend door lege dorpen met versterkte kerken stuurde. Als ik al niet op de nog altijd even strakke N2 op de hielen werd gezeten door een nerveuze Fransman met een Gitanes of Gauloises in de mond. De arm van de Franse gendarmerie steunde toen nog niet op flitskasten en multanova’s, gelukkig maar.

De liefde begon pas goed met dat eerste halfliterblokje tussen de benen (op Wikipedia vind je nog wel iets over Kawa’s eerste KLE). Een kwarteeuw - en enkele motoren en kilo’s! - later blijft deze lang miskende regio me nog steeds verbazen. Niet dat er zo heel veel is veranderd in Picardië. Ranke gotische kathedralen prikken onverminderd in het hemels wolkendek, Compiègne bezit ook vandaag nog het mooiste bos van het land en het versterkte heuvelstadje van Coucy kijkt nog altijd slaperig uit over de groene vallei van de Ailette.


In één ruk het ganse eind rijden zou zonde zijn. Ter hoogte van het Waalse Charleroi hebben we het met de snelwegen helemaal gehad. Beaumont en nog meer het stadje Chimay, daar hebben we onze zinnen op gezet. Gelukkig doen de kaarsrechte stukken op de N53 wat we van hen verlangen en met het Henegouws prinsenstadje in het vizier pikken we nog een stukje van het befaamde stratencircuit mee. Onder de bescherming van zijn kasteel en met de zegen van de collegiale kerk proeven we op de Grote Markt - met zicht op onze machine! - van de lokale abdijspecialiteiten.


Kerkjes en kathedralen 

De trappistenabdij van Scoumont, waar het bier maar ook de kaas vandaan komen, ligt niet meteen op onze route. Dat is ook niet echt het geval met de benedictijnerabdij van Saint-Michel, net buiten Hirson. De bijzondere ligging aan de rand van het bos evenals de kleurrijke weerspiegeling in het water zijn het korte ommetje nochtans meer dan waard. Dat we ondertussen in Le Pays de Thiérache zitten, merken we aan de versterkte kerken of églises fortifiées die bij het naderen van Vervins opduiken. Bij gebrek aan burchten zochten de bewoners destijds hun heil in de kerk, waarvan er nog meer dan zestig hun versterkte mantel hebben behouden.


Toch zijn het niet zozeer de kerkjes als wel de kathedralen die het noorden van Frankrijk zo interessant maken. De wieg van de gotiek staat ongetwijfeld in Picardië, dat één van de dichtstbevolkte en welvarendste leengebieden van de Franse kroon was in de middeleeuwen. Amiens mag dan wel het grootste exemplaar bezitten, de kathedraal van Laon wijst ons als een ster aan de hemel de weg op de N2. Voorlopig laten we de ‘gekroonde berg’ evenwel ongemoeid. In de plaats daarvan laat ik de teugels nog even los in het weids open landschap van de Laonnois, de licht heuvelende streek bezuiden Laon. Wuivende korenvelden en groene bospartijen vergezellen ons nog een tijdje naar Chamouille. Hier hebben we een hotelkamer geboekt aan het meer van de Ailette, waar een bekend familiepark aan de overkant zijn bungalows heeft neergezet.


Ossen in de lucht

In Laon gaat het van de moderne benedenstad meteen naar de oude cité. Zoals gewoonlijk sturen we onze paardjes helemaal naar boven en parkeren ons een weinig later op het vertrouwde terras tegenover de kathedraal. Boven zijn het geen paarden maar wel ossen die we te zien krijgen. Zestien stuks van steen om precies te zijn, os(!)tentatief uitgestald in de opengewerkte kathedraaltorens.


Het spreekt voor zich dat ik de telelens in volle lengte uitrol om de beestjes in goddelijke glorie te bewonderen. Een meesterwerk van middeleeuwse bouwkunst, dat is deze kathedraal, en daar hebben bovenstaande lastdieren vast hun steentje toe bijgedragen. Het stenen kantwerk van de Notre-Dame geniet ook nu weer al onze aandacht, al besluiten we toch even de benen te strekken in en rond de kathedraal. Een uurtje later zitten we alweer in het zadel en werpen vanop de wallen nog een steelse blik op de uitgestrekte Picardische vlakte.


Het Forêt de Saint-Gobain, goed voor 8.000 ha eik- en beukengroen tussen Laon en Coucy, is de ideale aanlooproute om op gepaste wijze (lees: met de nodige bochtjes) kennis te maken met Coucy en de zijnen. In een ver verleden was het voormalige kluizenaarswoud met zijn mysterieuze rotsformaties het geliefde jachtdomein van de heren van Coucy. Hier zou Enguerrand II van Coucy naar verluidt een wilde leeuw hebben gedood. Een afgesleten leeuwenbordes en een beschadigd fries van een ridder in gevecht met een leeuw herinneren nog altijd aan deze heldendaad in de kasteelruïnes van Coucy.


Le Manoir de Tortoir lijkt ons een mooie plek in het bos om halt te houden. De versterkte priorij stamt uit de 14de eeuw en behoorde tot de voormalige abdij van het naburige Saint-Nicolas-aux-Bois. Behalve wat vogeltjes die erop los kwetteren, heerst er een absolute stilte. Een kostbaar moment dat we zo lang mogelijk proberen te koesteren…


De waanzinnige 14de eeuw

Ook in Coucy zelf hoeven we niet meteen rijtje te schuiven aan de Porte de Laon. Wat niet wil zeggen dat het plaatsje geen volk trekt. Zo klom de Tour de France er in de zomer van 2014 nog naar boven en ieder jaar komen tal van toeristen naar het middeleeuwse spektakelstuk ‘Coucy à la Merveille’ afgezakt. 

Een bezoek start je bij voorkeur aan de gerestaureerde Porte de Soissons, één van de drie stadspoorten van het middeleeuwse Coucy. In de toren ernaast bevindt zich namelijk het Musée de la Tour, waar een maquette en een dwarsdoorsnede van de donjon een verhelderende kijk bieden op het kasteel. Dat is nodig, want zowel het kasteel als de donjon, ooit de hoogste in zijn soort, verkeren in ruïneuze toestand. Een mens moet al veel verbeelding hebben om het familiewapen te zien wapperen aan de metershoge vlaggenstok.


Je kan natuurlijk ook het lijvige boek van Barbara Tuchman lezen. In ‘De waanzinnige veertiende eeuw’ beschrijft de Amerikaanse historica met veel verve en details het avontuurlijke ridderleven van Enguerrand VII, de laatste en meest illustere telg van de heren van Coucy. Blonk dit vechtlustig riddergeslacht in zijn donkere dagen vooral uit in roofzucht, na enkele Enguerrands was de familie oppermachtig. Dat bleek niet alleen uit hun devies (“roi ne suis, ne prince ne duc ne comte aussi, je suis le sire de Coucy”), maar ook uit het enorme kasteel dat Enguerrand III in de eerste helft van de 13de eeuw in ijltempo had laten bouwen.


Als een opgestoken middelvinger wees de enorme slottoren van dit bouwwerk, hoger dan die van het koninklijke Louvre, in de richting van Parijs. Naar het schijnt uit frustratie voor zijn mislukte gooi naar de Franse koningstroon. Een dikke eeuw later waren de plooien helemaal glad gestreken en Enguerrand VII zou het domein als “sleutel van het Franse koninkrijk” een notoire rol toebedelen in het Frankrijk van de late middeleeuwen. Na de dood van de laatste Enguerrand viel het doek over Coucy, dat zich wijselijk wist te hullen in de mantel der vergetelheid. Des te luider klonk dan ook de knal van dynamiet, waarmee de Duitsers de Franse trots in Coucy de lucht inbliezen op 20 maart 1917!

Gelukkig ligt niet alles plat en de afmetingen van wat er nog overeind staat, getuigen zonder meer van de grandeur van deze ridderdynastie. We slenteren dan ook nog wat rond langs de weelderig begroeide stadsmuren. Iets te lang allicht, want het namiddagtoertje langs Soissons, Septmonts en zo via de Chemin des Dames terug naar ons hotel houdt ons langer dan gedacht op de been.


De vaas van Soissons

Van Coucy naar Soissons legt de D1 ons nochtans geen strobreed in de weg. Dat was in de tijd van Clovis wel even anders, toen hij er in 486 een Gallo-Romeins leger op zijn weg vond. De rest is geschiedenis: Syagrius werd verslagen en Soissons werd de hoofdstad van het Frankenrijk. Minder waarheidsgetrouw maar daarom niet minder bekend is het verhaal van de vaas. Volgens de legende zou bij de buitverdeling een soldaat de vaas hebben stukgeslagen die Clovis hem had afgenomen om aan de bisschop terug te geven. Loontje komt echter altijd om zijn boontje. Toen Clovis op een dag zijn troepen monsterde en bemerkte dat de wapenuitrusting van dezelfde soldaat in erbarmelijke staat verkeerde, sloeg hij hem zonder pardon het hoofd in. Oog om oog, tand om tand, zo ging het er in de vroege middeleeuwen aan toe. 

In het stadje zoeken we meteen de vroeg-gotische kathedraal op. De Saint-Gervais-et-Saint-Protais, zo luidt volmondig de naam, is genoemd naar de twee beschermheiligen van de kerk. Hoe streng ze aan de buitenkant ook overkomt, zo sierlijk is ze aan de binnenkant. Binnen dwalen we deemoedig in een woud van hoge zuilen. Het huis van God is leeg en geurt naar wierook en kaarsvet. Geen wonder dat Auguste Rodin schreef: « Il n’y a point d’heure dans cette cathédrale, il y a l’éternité. » 

Van de gotische kathedraal gaat het even verderop naar de al even gotische abdij van Saint-Jean-des-Vignes. De wijngaarden die tot de abdij behoorden, zijn al lang verdwenen en ook het ooit welvarende abdijcomplex blijkt een en ander te missen. Des te fotogenieker tekent de sierlijke voorgevel met zijn twee hoge torens zich af tegen het hemelsblauw. Voorwaar een heerlijke plek om even stil te staan bij de kracht van het geloof, dat zich niet laat bedwingen door een nietige mensenhand. Of hoe je pas in een ruïne de alomvattende eeuwigheid van de tijd ervaart…


De toren van Septmonts

Eeuwig tijd hebben we nu ook weer niet. We zitten nog maar goed in het zadel of daar kondigt zich met Septmonts al een nieuwe stop aan. Het dorpje ziet er met zijn zandstenen huizen met typische mussenpasgevel best aantrekkelijk uit. Of het werkelijk gebouwd is op zeven heuvels zoals zijn naam laat vermoeden, kan ik niet direct achterhalen, maar dat de bisschop van Soissons hier in de 14de eeuw zijn buitenverblijf had, dat weet ik wel. 

Is er van het lustslot niet veel meer over, de romantische slottoren spreekt genoeg tot de verbeelding. Geen wonder dat Victor Hugo hier aan de zijde van zijn minnares rondzwierf in de zomer van 1835. Als een stel verliefde adolescenten krasten ze er hun naam op de muur. Ja, dat torentje zag de schrijver uit de Franse Romantiek heus wel zitten, zoals hij aan zijn vrouw berichtte. Het lieflijk lijnenspel van de gotische architectuur voert me in gedachten terug naar Barbara’s waanzinnige veertiende eeuw. In mijn op hol geslagen fantasie, welke niet voor niets de handlanger van de duivel wordt genoemd, zie ik vadsige bisschoppen met blinkende ringen aan dikke vingers op hun ezel voorbij tsjokken…

Een weg voor dames

Na dit wulps intermezzo zetten we onze neus in de richting van de Aisne. Lang duurt het niet of ik laat me helemaal meeslepen door de D18, de mooiste zoniet de meest vrouwelijke van alle Picardische wegen. De Chemin des Dames, want zo heet de weg naar Craonne, werd speciaal voor de dochters van Lodewijk XV aangelegd, zodat de dames in hun karos vanuit Parijs hun gouvernante konden bezoeken in het kasteel nabij Vauclair. Zij waren trouwens niet de enigen die hier vanop de langgerekte heuvelrug het wiegend landschap tussen de vallei van de Aisne en de Ailette aan hun ogen hebben zien voorbijtrekken.


Ook al ploegt de boer hier blijkbaar altijd voort, toch is het niet altijd peis en vree geweest. Nergens werd allicht meer gevochten dan hier. Caesar stond hier oog in oog met de Galliërs, Clovis trok er ten strijde tegen de laatste Romeinse generaal, Napoleon behaalde er zijn laatste grote overwinning op de Russen en de Pruisen. Veldslagen die verbleken bij het blinde offensief van de Franse generaal Nivelle in de lente van 1917. Verheven oorlogsmonumenten en sobere soldatenkruisjes herinneren vreedzaam aan de waanzin van toen. De Vrouwenweg behoort hiermee ook tot de stilste wegen van het land. Terug in ons hotel schuiven we gelaarsd aan tafel. Morgen misschien toch maar een halfuurtje vroeger opstaan?

De zon heeft het grootste deel van de wollen sluier over de “gouden” vallei van de Ailette al weggebrand als we de motor starten. Het belooft opnieuw een mooie dag te worden en met een bezoek aan Compiègne en Pierrefonds staan er twee toppers op het streekmenu. 

Het mooiste bos van Frankrijk

Ten zuiden van Compiègne ligt een immens staatsbos, met honderden kilometer aan ruiterpaden en wandelwegen. Die laatste doorkruisen niet kriskras het eiken- en beukenbos, maar zijn doordacht en geordend aangelegd. Naar het schijnt moet Eugénie, de gemalin van Napoleon III er ooit zijn verdwaald, waarna de keizer besloot om overal witte wegwijzers te plaatsen in het koninklijk bos. Elk kruispunt en pad heeft dan ook zijn eigen naam. Zie je door de bomen het bos niet meer? Zet je met je rug naar het rode streepje verf op de witte paal en je kijkt in de richting van het kasteel! 

De gps gidst ons feilloos naar een open plek in het bos. De Clairière de l’Armistice ligt er onwezenlijk stil bij. Dat zal wel eventjes anders zijn geweest, toen hier op 11 november 1918 de wapenstilstand werd getekend die een eind maakte aan vier jaar oorlogsgruwel. Twee gedenkstenen herinneren aan de plaats waar de treinstellen van de Franse en de Duitse delegatie stonden. Het treinstel waarin de wapenstilstand werd ondertekend zou 22 jaar later door Hitler opnieuw worden gebruikt om de capitulatie van Frankrijk nog wat pijnlijker in de verf te zetten. Daarna liet hij de wagon wegslepen naar Berlijn, waar deze op het eind van de oorlog werd verwoest.


De kopie die we in het museum te zien krijgen, schetst een goed beeld van wat er zich in de vroege ochtend van 11 november allemaal afspeelde in de trein. Onder leiding van “maréchal” Foch werd de Duitse delegatie er tot de onvoorwaardelijke overgave gedwongen. Veel keus hadden ze niet: het leger was totaal verzwakt en de keizer was pas afgezet. Duitsland zou de nederlaag in klinkende munt betalen, dat stond vast. Waarmee de kiem werd gelegd voor die andere grote wereldbrand in dezelfde eeuw…

We lopen nog wat rond in het museum en kijken door een aantal houten kastjes waarin je met een knop zwart-witdia’s kan laten draaien. Oorlogstaferelen maar evenzeer intimistische beelden uit het dagelijkse leven in de loopgraven, met het schier eindeloze gevecht tegen vocht en vlooien. “Nooit meer” weergalmt nog in mijn helm als ik het rustige provinciestadje Compiègne binnenrijd.


Compiègne staat bekend om zijn schitterend paleis dat Lodewijk XV verbouwde aan de rand van het bos. Jagen was altijd al één van de favoriete bezigheden van de Franse koningen geweest en ook beide Franse keizers lieten zich niet onbetuigd. Op 16 mei 1917 nam de eerste wereldoorlog een beslissende wending in het salon van Marie-Antoinette. Op een “exquis maar dodelijk diner” werd Robert Nivelle, de Franse generaal die met zinloze aanvallen het moreel van zijn troepen sterk had ondermijnd, verplicht het bevel over te dragen aan Pétain. Ironie van het lot: de man die het Franse front overeind hield in de eerste wereldoorlog zou in de volgende het fascistische Vichy-regime leiden. Voor sommigen hield de oorlog nooit op… 

Veel minder uitgelezen maar des te onschuldiger is onze dagschotel op een steenworp van het kasteel. Terwijl we wachten op onze biefstuk neem ik gauw nog wat foto’s van het laatgotische stadhuis en het bronzen standbeeld van Jeanne d’Arc. Het arme wicht werd in Compiègne door de Bourgondiërs gevangen genomen en verkocht aan de Engelsen, die ze een jaar later in Rouen op de brandstapel zetten.

Pierrefonds, fantasie of werkelijkheid?

Onze banden zijn nog maar pas op temperatuur of daar stoppen we al in Vieux-Moulin. Het gehucht ligt verscholen in het bos en trekt onze aandacht door het merkwaardig kerktorentje, dat veel wegheeft van een tovenaarshoed. Helemaal betoverend is het kasteel van Pierrefonds dat in pure Disney-stijl boven de daken van het oude kuuroord uittorent.


Het was Napoleon III die het kasteel halverwege de 19de eeuw volledig liet restaureren door zijn architect Viollet-le-Duc. Deze had van de Franse keizer carte blanche gekregen, in tegenstelling tot het naburige kasteel van Coucy waar hij zeer tegen zijn zin enkel wat haastig oplapwerk had kunnen doen. Het verhaal gaat trouwens dat de keizer niet kon kiezen tussen de twee kastelen. Zijn vrouw stak het lot dan maar een handje toe en noteerde op beide papiertjes de naam van háár lievelingskasteel…

Net als Eugénie zijn ook wij onder de indruk van het in neo-gotische stijl herbouwde kasteel. Heeft Frankrijks beroemdste bouwmeester zo goed mogelijk de oorspronkelijke ontwerpen gevolgd, toch zie je dat ook zijn fantasie een handje heeft toegestoken om er een romantisch sprookjeskasteel van te maken, geheel in de geest van toen. Napoleon III zou het trouwens nooit betrekken en dat merk je ook vanbinnen.


St-Jean-aux-Bois moet het dan weer hebben van de eenvoud en stilte in het bos. De monniken zijn al lang vertrokken, maar de abdijresten, compleet met toegangspoort en kapittelzaal, zijn gebleven. Een goed idee om even te stoppen, al was het maar om iets te eten in het plaatselijke eensterrenrestaurant, naar het schijnt.


De donjon van Vez

We verlaten definitief het bos van Compiègne en volgen met de D32 de vallei van de Automne, een klein kabbelend zijriviertje van de Oise. De streek zou meer dan dertig kerkjes tellen, een bewijs hoe goed de bewoners van het graafschap Valois (Val d’Ois) wel boerden in de middeleeuwen. Ook de heren van Valois deden het bijlange niet slecht: twee eeuwen lang zette het adellijk geslacht trouw een koning op de troon! Dat ze in Vez hun hoofdstad hadden, kun je nog altijd aan de zwaar versterkte donjon zien. 

Enkele km verder zitten we met Villers-Cotterêts opnieuw in de bossen, deze keer in het staatsbos van Retz, dat als een croissant het geboortestadje van Alexandre Dumas (De Drie Musketiers!) omhelst. Koffie drinken doen we echter in Longpont, een mooi dorp met een middeleeuwse poort en een romantische abdijruïne. En dan gaat onherroepelijk het gas erop (de ruïnes van het kasteel van Fère-en-Tardenois niet te na gesproken)…




Praktische informatie

Ligging

Picardië is van oudsher een agrarische regio ten noorden van Parijs. In de middeleeuwen was het een dichtbevolkte streek en één van de welvarendste leengebieden van het Franse koninkrijk. Spectaculair is het landschap niet, maar de bezienswaardigheden (gotische kathedralen, koninklijke paleizen, versterkte kerkjes…) maken veel goed.

Afstand

Uren aan een stuk hoef je niet in het zadel te zitten. Breng met andere woorden wat variatie in de aanloop en verlaat de snelweg in de buurt van Charleroi. Met een tussenstop in Chimay zit je zo in het noorden van Frankrijk (Thiérache). De N2 loodst je recht naar Laon. Van hieruit is het leuk rondtoeren in het departement van de Aisne. Wel is het in haast elk dorp opletten geblazen voor ongemakkelijk zittende verkeersdrempels!

Oppervlakte

19.399 km²

Inwoners

1,925 miljoen (99 inwoners/km²)

Klimaat

Gematigd zeeklimaat zoals in onze contreien. Bij regen kunnen de kleine plattelandswegen er verraderlijk vuil bij liggen, zeker in de streek van de versterkte kerkjes (Thiérache).

Onderdak


Meer info





Geen opmerkingen:

Een reactie posten